Meteen naar document

Samenvatting Cultural Theory and Popular Culture college Alle

Vak

Culturele mediastudies (K001092)

14 Documenten
Studenten deelden 14 documenten in dit vak
Universiteit

Universiteit Gent

Schooljaar: 2014/2015
Geüpload door:
Anonieme Student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Universiteit Gent

Reacties

aanmelden of registreren om comments te posten.

Gerelateerde Studylists

3de Bach 1ste semester

Preview tekst

1

SAMENVATTING CULTURELE MEDIASTUDIES

1

I NLEIDING CMS

CMS situeert de studie van media daarom als onderdeel van bredere culturele kritiek en culturele studies (CS). Culturele studies, CS plundert uit alle mogelijke andere wetenschappen en bestudeert allerlei theorieën door en naast elkaar. CS bestudeert dus ook de betekenis van het begrip cultuur zelf (en de evolutie van die betekenis : erg verschillend van eind 19de eeuw => eind 20ste eeuw).

Determinanten:

 Snelle media technologische evolutie gekenmerkt door meer soorten media en grotere interactiviteit en keuzevrijheid van de consument  Maatschappelijke, politieke en economische ontwikkelingen zoals groeiende vrije tijd, emancipatie van de vrouw, verandering van de gezinssamenstelling, het vervagen van het verschil tussen hoge en lage cultuur (intellectuele versus populaire cultuur)  Veranderingen in de politieke context: Polarisatie jaren 1930  Catch-all-parties jaren 1990  Wetenschappelijke/intellectuele ontwikkelingen zoals bvb het ontstaan van wetenschappelijk media- onderzoek

Periodes in de geschiedenis & evolutie van CS:

  1. Eind 19de eeuw:
  • Van elitemedia/kranten naar steeds meer massabladen (vb. tabloids, massa/centenbladen)
  • Van elitepubliek naar (ideologisch) gedifferentieerd publiek
  • Eind 19de: film, tabloids, massificatie, commercialisering.... Elitaire + ideologische kritiek op ‘massa’media
  1. 1ste WO en interbellum:
  • Massapropaganda
  • Technologieën: film, radio (‘broad’casting), tv  massamedia
  • Politieke polarisering (binnenlands, internationaal): media als propagandawapen
  • Massacommercialisering, vb. Hollywood, muziekindustrie, ...
  • Massa(media)kritiek
  1. Naoorlogse periode
  • Aanbod mediatechnologieën explodeert
  • Tv: van publiek monopolie naar private/public general, pay tv, gespecialiseerde themazenders...
  • Video/VCR (jaren 1970/80): VVK + VVH: idee van ‘autonomie’, tijdsautonomie, ... eigen productie
  • PC, Internet, DVD,
  • Kranten: online
  • Geografisch criterium: van nationaal naar lokaal tot mondiaal

echter niet voldoende.  Populair heeft ook kwaliteitsdimensie : ‘lage cultuur’ is dan alles wat overblijft nadat we het getoetst hebben aan wat wij als normen & standaarden voor ‘hoge cultuur’ aanvaarden. Het geeft dus een waardeoordeel. Bvb om cultureel waardevol te zijn moet iets ‘moeilijk’ zijn, dat maakt het exclusief omdat niet zomaar iedereen het verstaat.  Populaire cultuur is massaal geproduceerde commerciële cultuur, terwijl hoge cultuur het resultaat is van een individuele scheppings-act. Nochtans : een initiatief kan doorheen de tijd op vlak van waardering ook van lage cultuur naar hoge evolueren of omgekeerd. Bvb Shakespeare was in zijn tijd ‘hoge cultuur’ maar evolueerde later naar populair theater. Pavarotti startte met zijn klassieke muziek als hoge cultuur, maar werd door zijn gigantische populariteit later eerder als lage cultuur aanzien. Dit is een duidelijk voorbeeld van de grenzen die alsmaar meer vervagen tussen lage & hoge cultuur.  Populaire cultuur wordt dikwijls ook als manipulatief aanzien : als zoethouder voor het volk dat maar al te graag ‘vlucht’ in een artificiële droomwereld. Het wordt ook als non-authentiek bestempeld en dikwijls gesitueerd in het licht van de homogeniserende invloed van de Amerikaanse cultuur. Een andere mening is de idee dat ‘veramerikanisering’ of popularisering ook symbool is voor de ‘bevrijding’ van de grijze zekerheden van het traditionele culturele leven.  Populaire cultuur gaat over de authentieke cultuur van een volk, ‘folk culture’, een cultuur van het volk voor het volk, soms ook beoefend als symbolisch protest tegen het hedendaags kapitalisme.  Een 5de definitie is gebouwd op de politieke analyse van Gramsci en meer specifiek op zijn concept van de hegemonie. Culturele hegemonie is een theorie die ervan uitgaat dat de culturele aspecten van de dominante actor leidend worden (bvb de Kerk). Hierdoor nemen anderen onder de culturele hegemonie van de hegemoon, heersende culturele normen en waarden van de cultuur over. (Een hedendaags voorbeeld van culturele hegemonie zou de 'McDonaldisering' van de wereld kunnen zijn). Vaak wordt, zoals door een van de bekendste schrijvers over hegemonie, Antonio Gramsci verwezen naar het mechanisme waarmee dominante groepen (die de norm bepalen) er door de hele geschiedenis heen naar gestreefd hebben om tegenstanders te marginaliseren. (De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaar is een bekend gezegde. Een voorbeeld hiervan is de Rooms--katholieke Kerk en de acceptatie van haar doctrines als de enige juiste leer, waarbij andere christelijke facties als vijanden van het christendom werden bestempeld). Neo-Gramscisten zien populaire cultuur als een site of struggle tussen de ‘resistance’ van de onderdrukte groepen en de machten van ‘incorporation’ die in dienst staan van de dominante groepen en hun interesses. M.a. een strijd tussen de lage cultuur en de elite cultuur die uitgemond is in een “compromise equilibrum” (een op compromissen gebaseerd evenwicht). Waar een exotische vakantie bvb aanvankelijk elitair was, is dat nu onderdeel van de populaire cultuur.  Een 6de definitie staat in het licht van het postmodernisme en wordt gekenmerkt door het niet langer erkennen van de afstand tussen hoge en lage cultuur. Men spreekt ook wel over de finale overwinning van de commercie op de cultuur. Als voorbeeld geeft men integratie van popsongs in commercials.

Wat al deze definities gemeen hebben is dat ze een gevolg zijn van industrialisatie en urbanisatie, de Industriële Revolutie en de kapitalistische markteconomie die de culturele relaties fundamenteel veranderd hebben. In de context van de industrialisatie en urbanisatie ontstonden namelijk grote groepen arbeiders die in grote delen van steden samen huisden, afstand namen van de dominante cultuur en een subcultuur ontwikkelden : zo ontstonden er populaire culturen die min of meer buiten de controlerende invloed van de dominante klassen kunnen voortleven.

Overzichtsartikel : alternatieve theorieën van media en samenleving

Men wijst er op dat de theorieën onderling inconsistent en soms elkaars tegenstelling zijn. Daarom situeert men al deze theorieën ten opzicht van een aantal assen met polen :

 Sociologie van ‘radicale verandering’ <> sociologie van ‘regularisatie’  Subjectieve <> objectieve visies  Media(technologie) centraal <> samenleving centraal  Een machtsdimensie: dominantie <> pluralisme

Dan worden alle denkstrekkingen tav de 2 laatste assen gesitueerd

dominantie Marxist critical Hegemonie Theorie Frankfurter school Sociaal-culturele approach

Marxist materialist Mass society theory Politiek-econ. theorie

Individual functionalism (niet gezien) Structuralisme

pluralisme media centraal samenleving centraal

 Mass society theorie: pessimistische theorie waarbij men gelooft dat de media/content de visies van

H THE CULTURE CIVILIZATION TRADITION

Historische en geografische situering

 Ijkpunt is de Industriële Revolutie. Die betekent een waar breekpunt in de ontwikkeling van de cultuur die tot dusver homogeen was : voor de Industriële Revolutie werden de standaarden en normen bepaald door de heersende klasse. Doel hiervan was het behoud van de maatschappelijke orde (iedereen kende zijn plaats in de maatschappij). Cultuur is gebaseerd op macht, hiërarchische principes en privileges van elitaire minderheden (denk maar aan de vele kunstwerken van de kerk, de Egyptische pyramides,...)  Zowel Europa (vnl toegelicht vanuit Engeland, maar ook Spanje en Duitsland) als de Verenigde Staten. De theorie zelf is vnl Brits of Angelsaksisch.  De periode van massacultuur is heel breed: begin van de 19de eeuw (< middenklasse) over de jaren 30 (< arbeidersklasse) naar de 20ste eeuw tot de jaren 50, met als gemeenschappelijke kenmerken in deze periodes: - versterkende urbanisatie & civilisatie - klassenstrijd - toenemende emancipatie arbeiders vanaf jaren 30 + politiek-ideologische polarisatie in Europa (links versus rechts) - het ontstaan van Chartisme : de 1ste politieke en culturele beweging van de nieuwe werkende klasse - massificatie - toenemende invloed Amerikaanse cultuur - vrees voor verdere marginalisering van de burgerlijke cultuur => populaire cultuur wordt gezien als tegenstelling van de elitecultuur en door die elite beschouwt als symptomatisch teken voor politieke onrust.

De geijkte concepten

 Massacultuur (tov elite cultuur)  Massaconsumptie (tov individuele keuzes)  Massamaatschappij (tov elitaire minderheid, dominante klasse)  Massamedia

Het ideologisch kader

Na de Industriële Revolutie kom er een fundamentele verandering in de relatie van de elite (aristocratie) met die nieuwe klassen (middenklasse, arbeiders), gekenmerkt door het verlies aan controle over de normen voor één homogene cultuur en het aldus ontstaan van een hoge en een lage cultuur; waarbij deze laatste 2 bronnen kent : een cultuur gericht op winst en een cultuur gericht op en/of gemaakt door de werkende klasse. Men vreest voor anarchie, chaos en destabilisatie.

 Centrale denkbeelden: - Elitair denken - Binair denken over cultuur (hoog en laag), waarbij de populaire cultuur van “standaardisatie” het niveau naar beneden brengt - Conservatisme - Nostalgie over de periode voorafgaand aan de Industrialisatie

De visie op de politiek‐maatschappelijke plaats van de media

 2de helft 19de eeuw : centenbladen, massakranten (massificatie media-output, gevolg van technologische ontwikkelingen, politieke motieven, ontvoogding, vermarkting)  Eind 19de eeuw : strips in de USA voor de werkende klasse (makkelijke consumptie, ethische bezwaren, voorwerp van uitzonderlijk veel kritiek, moral/media panic). Vb. The yellow kid (Cf. Yellow Journalism)  20ste eeuw : film, cinema, Tv , populaire pers, radio etc : maken eind aan “kritisch denken”

De belangrijkste auteurs

 Arnold: Britse culturele criticus uit de 19de eeuw, ‘Cultuur en Anarchie’, staat aan het begin van de studies over populaire cultuur. Voor Arnold is cultuur een geheel van kennis, nl. ‘the best that has been said and thought in the World, maar ook een studie van perfectie waarbij men iets wordt ipv iets te hebben. Cultuur is dus: 1) het beste 2) het vermogen om het beste te onderscheiden 3) de mentale en spirituele toepassing van het beste 4) het nastreven van het beste. Arnold legt het probleem van cultureel verval bij de arbeidersklasse (working class lived culture) en stelt populaire cultuur gelijk aan anarchie. De belangrijkste zorg is niet zozeer de cultuur zelf, maar wel de sociale orde: de anarchie van de werkende klasse moet onderdrukt worden door de harmoniserende invloeden van cultuur. Hij deelt de maatschappij op in Aliens (intellectuelen), Barbarians (aristocratie), Philistines (middenklasse) & Populace (arbeidersklasse ). Arnold spreekt van een ‘common basis’ die deze 3 categorien delen, nl. een gedeelde voorouder met de aap. Wat hij echter zegt is dat de aristocratie en de middenklasse verder staan op het evolutionaire continuum dan de arbeidersklasse. Bepaalde omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat de Barbarians & Philistines zich verlagen tot het primaire niveau van de arbeider, maar hier moet cultuur helpen om hen weg te houden van zo’n omstandigheden. Ten tweede moet cultuur voor authoriteit zorgen bij de arbeidersklasse om anarchie tegen te gaan dmv een sterke gecentraliseerde staat. Hij wilt via onderwijs de arbeidersklasse terug onderdanigheid aanleren zodat goedkope cultuur en politieke frustratie zouden verdwijnen. Cultuur zou populaire cultuur uitroeien. Hij baseert zijn ideeen op Coleridge en diens onderscheid tussen cultivatie (ontwikkeling van kwaliteiten die onze menselijkheid kenmerken) & civilisatie (een mix met een corrupterende invloed). Cultivatie om tot civilisatie te komen, kan enkel gebeuren door de ‘clerisy’. Arnold gebruikt echter het woord ‘aliens’. Paradox: Eigenlijk gelooft men dat cultuur een privilege van een kleine minderheid zal blijven, dat de werkende klasse nooit echt in staat zal zijn tot waar begrip. De culturele mens wilt het behoud van hoge cultuur, maar niet voor de domme meerderheid (arbeiders)? Enkel behoud om (culturele) elite in stand te houden.

 Frank Leavis en Queenie Leavis: Britten, ‘Mass Civilisation en Minority Culture’, nam ideeën Arnold over en plaatste ze in de veronderstelde culturele crisis van de jaren 1930 met als voornaamste stelling dat de culturele minderheid haar culturele autoriteit nu werkelijk zal verliezen. Kenmerken Arnold: elitair, nostalgie, onderwijs, kritiek massacultuur. Verschil Arnold: empirischer, hedendaagse massacultuur, groter pessimisme, context ( interbellum/politiek extremisme, arbeidersbeweging, massificatie, massamedia, invloed VS, vrees marginalisering hogere cultuur, reactie avant-garde).

 Oswald Spengler: ‘Ondergang van het Avondland’ (1918/23). Had cyclische opvatting over grote wereldculturen: 8 civilisaties met ‘hoge cultuur’ (Babylonisch, Egyptisch, klassiek ... West-Europese beschaving...) Was erg pessimistisch  Europa stevent af op culturele zelfmoord (cf. WOI...) en culturele degradatie. Massamedia hield standaardisering, propaganda, invloed... in.

 José Ortega & Gasset: ‘La Rebelión de las Masas’ (1929/1930). Zagen de breekbaarheid van Cultuur in. Waren tegen modernisme. Context: geïndustrialiseerde wereld: massabarbarij (slaven) die zorgde voor anti-egalitair gedachten. Zeer succesvol in jaren ’30. Voor moderne kunst! (cf. Goebbels)

Massacultuurtheoretici revisited

 Theodore Dalrymple: Our Culture, What's Left of It: The Mandarins and the Masses (2005)

 Roger Scrutton Esthetisch conservatism: “there is much to deplore, but also much to admire in Spengler” (p. VII, Culture counts, 2007). Rol massamedia

H C ULTURALISME

Historische en geografische situering

Periode na de 2de WO, de jaren 50 en 60, Groot-Brittannië. Kenmerken voor die periode:

 Meer weelde voor grotere groepen mensen => en dit NIET dankzij een een revolutie gepredikt door Marx, maar dankzij het kapitalistisch systeem zelf => kapitalistische welvaartstaat  Groeiend zelfbewustzijn, populaire cultuur wordt ook belangrijker en kritischer (bvb protestsongs van Bob Dylan)  New Left en hippiebeweging => links intellectuelen willen bewuster anders leven in een klassenloze samenleving

Uitgemond in CCCS : Centrum for Contemporary Cultural Studies, Birmingham, mede-opgericht door Hall (1964)

Geijkte concepten

Culturalisme is de term die men gebruikt om de theoretische gelijkenissen tussen het werk van Hoggart, Williams en Thompson aan te duiden :

 Breken met idee van economische onderbouw die culturele bovenbouw domineert(Marx), breken met idee van hoge en lage cultuur, passieve arbeidersklasse,...  Geloven in actieve productie van populaire cultuur ipv louter passieve consumptie  Door analyse vd cultuur komen ze tot een beter begrip van de werking van de samenleving en het gedrag  Maw is een bottom-up benadering : de mens & zijn cultuur (down) bestuderen => kennis menselijke en machtsverhoudingen (top)  Cultuur is een kracht op zichzelf

Culturalisten bestuderen culturele teksten en praktijken met als doel de ervaringen, waarden etc (de “structure of feeling”) van een cultuur (een particuliere groep of hele samenlevingen) te reconstrueren. Culturalisme is dus een methodologie die aan de studie van cultuur (waaronder menselijke waarden en ervaringen) een cruciaal belang hecht om tot een vol sociologisch en historisch begrip te komen van een bepaalde sociale formatie. Zoals Williams het zei : “de analyse van cultuur dient om de complexe organisatie van elementen in “a whole way of life” te ontdekken en de “gemeenschappelijke elementen” van een bepaalde gemeenschap bloot te leggen. Beter dan de vader van de cultural studies zelf, Stuart Hall, valt de essentie van het gedachtegoed niet te omschrijven: “Ik ben niet geïnteresseerd in theorie, maar in het continue doorgaan met theoretiseren.

Van enorme invloed geweest op CS! (Zowat 750 exemplaren van zijn boeken verkocht) => GEESTELIJKE VADER VAN DE CS. Williams deed begin jaren zestig onderzoek naar cultuur in Engeland en concludeert dat cultuur in de enge zin van het woord – dus de kunst-- en popsector -- eigenlijk een heel eigen manier van leven is. Cultuur bepaalt in zijn visie ook de manier waarop massamedia functioneren. Dus niet techniek maar cultuur is maatgevend.

3 definities van cultuur :  Het algemene proces van intellectuele, spirituele en esthetische ontwikkeling & perfectionering, in termen van absolute of universele, tijdloze waarden.  De werken en praktijken van intellectuele en artistieke activiteit van een cultuur; het zijn “documentary records” : producties met een betekenis (wat structuralisten en post-structuralisten ‘signifying practices’ noemen), de ideeën en ervaringen van mensen zijn er op diverse wijzen in gereflecteerd. Door deze te bestuderen leert men over de samenleving : bvb literatuur beschrijven en analyseren, evalueren en interpreteren (cultuuruitingen als een kritisch object) of het bestuderen als een historisch document.  En (meest bekende definitie), een sociale definitie van cultuur, waarbij men cultuur omschrijft als een eigen manier van leven door een individu, een groep of in een periode. Belangrijk hierbij is dat men het proces als EEN GEHEEL ziet : dus niet alleen kunst, maar ook op vlak van sport, reizen, schrijven etc, dus ruimer dan alleen de aspecten uit punt één, en allemaal elementen die gerelateerd zijn. Merk op dat er dus GEEN speciale plaats aan kunst toebedeeld wordt, dat slechts één van de uitingen is. Deze laatste definitie introduceert 3 nieuwe manieren van denken : Antropologisch : beschrijven als een bepaalde manier van leven De expressie van bepaalde betekenissen en waarden bestuderen De reconstructie van een bepaalde manier van leven, van wat Williams “the structure of the feeling” noemt (de gedeelde waarden van een particuliere groep, klasse of gemeenschap)

Een cultuur bestaat steeds uit 3 niveau’s :  “the lived culture” => de cultuur van het moment, van een bepaalde plaats of groep en enkel ten volle te begrijpen door wie leeft op dat moment op die plaats binnen die groep  “the recorded culture” => de cultuur van een gehele periode (idee dat wanneer het moment van niveau 1 voorbij is, de “structure of feeling” ook begint te fragmenteren, te vervagen)  “the culture of the selective tradition” => wanneer we een cultuur van verderweg bestuderen zien we maar selectieve elementen ervan, de selectie gebeurt en gebeurde door de dominante klasses (en bijhorende interesses)

Doel:  ‘To reconstruct a particular way of life’ door de selectiviteit van culturele tradities te begrijpen  de structure of feeling (= lived culture = de cultuur van het moment zelf) van een bepaald tijdperk zal beginnen fragmenteren wanneer een nieuw tijdperk aanbreekt. Cultural analysists kunnen nooit de structure of feeling beleven omdat ze die tijd nooit zelf hebben meegemaakt. Ze proberen dit echter via het consumeren en onderzoeken van ‘documentary records’, maar zullen telkens maar een selectie (= the selective tradition) kunnen ontdekken. Deze selectie is een gevolg van de grote hoeveelheid documentary records die bestaan uit een bepaalde tijd (bv. 1900) en die onmogelijk allemaal bestudeerd kunnen worden. De ene bestudeert misschien een 100en werken, de andere 10tallen en toch zullen ze beiden eenzelfde idee hebben van de 19e eeuwse novel. Deze selectie is volgens Williams wel altijd gerelateerd aan & beheerst door de interesses van de dominante klasse.

 Hoewel hij erkent dat populaire cultuur meer goed dan slecht is, stelt hij dit niet meer a priori zoals bvb Hoggart deed!

Gezien hij cultuur definieert als de “lived experience” van gewone mensen, en over de dagelijkse interactie met teksten en praktijken uit het dagelijkse leven, breekt hij ook finaal met de uitgangspunten van het Leavisisme. HIERMEE LEGT HIJ DE BASIS VAN DE DEMOCRATISCHE DEFINITIE VAN CULTUUR.

 E. Thompson The Making of the English Working Class beschouwt de werkende klasse als een historisch fenomeen, en niet als een categorie. Klassen worden gezien als een historische relatie van eenheid en tegenstellingen, klasse wordt vooral door geboorte bepaald. Beschrijft de Britse geschiedenis van de periode tussen 1790 en 1830 VANUIT HET PERSPECTIEF van de arbeiders, het gaat over de visie en ervaringen, waarden, ideeën en gedragingen van gewone mannen en vrouwen = NIEUW, “history from below”. Hij ziet de arbeiderklasse als de bewuste agenten van hun eigen wording, niet zoals ze zelf zouden willen, maar onder invloed van de omstandigheden van het verleden. Het werk werd wel bekritiseerd als zou het overtrokken zijn. (Thompson vindt zichzelf géén culturalist omdat hij met delen van de definitie niet eens is, cultuur is volgens hem ook het effect van structuren buiten de mens)

 Stuart Hall & Whannel Directeur van CCCS : Centrum for Contemporary Cultural Studies, Birmingham Voorliefde voor het hegemonieconcept. Mensen kunnen eigen cultuur creëren binnen condities die door anderen zijn gemaakt. Hall was de 1ste om culturele producten als “teksten” te lezen. Hij & Whannel verwerpen het idee dat alle hoge cultuur good is & alle populaire cultuur slecht, maar stellen dat de meeste hoge cultuur goed is, maar (in tegenstelling tot Leavisism) sommige populaire cultuur ook goed is. In plaats van ons zorgen te maken over de effecten van populaire cultuur, stellen ze dat er beter geconcentreert wordt op het trainen van het publiek zodat ze vb. jazz boven pop verkiezen. Hall & Whannel hebben vooral problemen met 2 voorkomende leermethoden waarop populaire cultuur in een klaslokaal wordt geintroduceerd: 1) de defensieve strategie die populaire cultuur introduceert om vervolgens te bestempelen als tweederangs cultuur. 2) opportunistische strategie die de populaire smaak van studenten accepteert in de hoop om hen naar betere dingen te leiden. Geen van beiden leidt tot een training in discriminatie (= volgens hen discriminatie binnen populaire cultuur en niet enkel tegenover populaire cultuur, de goede populaire cultuur scheiden van de slechte), die volgens hen nodig is. Ze stellen dat er een verschil is tussen hoge en populaire cultuur, maar dat het verschil zich bevindt op vlak van voldoening ipv inferioriteit/superioriteit. Populaire cultuur mag ook niet gezien worden als een vorm van gefaalde hoge cultuur. Ze maken dus een onderscheid tussen hoge cultuur (goed of minder goed), populaire cultuur (goed of slecht) en massa cultuur (slecht). Massa kunst/cultuur wordt aanzien als een corrupte versie van populaire cultuur : het is escapistisch, estethisch waardeloos & emotioneel onbelonend. Ze introduceren zelfs een nieuwe categorie kunst: ‘popular arts’ = mass culture dat boven zijn oorsprong is geheven. Vooral de tekstuele kwaliteiten van populaire cultuur zijn hier de focus. Popmuziek cultuur helpt volgens Hall een zekere identiteit te creeren onder de jongeren en reflecteert niet enkel hun reeds bestaande attitudes, maar is ook een expressief veld waar deze attitudes kunnen geprojecteerd worden. Ze vinden het idee van de ‘onschuldige’ jongeren die geexploiteerd worden door de popmuziekindustrie gesimplifieerd. Ze stellen dat er vaak een conflict is tussen de manier waarop jongeren de ‘tekst’ gebruiken en waarvoor de producent de ‘tekst’ heeft gemaakt en halen hier een gelijkaardige stelling van het hegemonie concept aan. De tienercultuur volgens Hall is een contradictorische mix van het authentieke en het geproduceerde. Daarom zou onderwijs en hen wijzen op verschillende soorten cultuur hen kunnen helpen om niet zo limitatief te denken (= stoppen bij populaire cultuur) en hen niet te laten domineren door de dominerende formule van de commerciele markt. Hall stelt dat exclusie van bepaalde groepen op het vlak van cultuur gevaarlijk kan zijn voor de democratische samenleving. Hij breekt met Leavisism door te stellen dat training in discriminatie nodig is, niet obv hoge/populaire cultuur, maar obv het goede en het slechte binnen populaire cultuur.

Historische en geografische situering

Duitse Nazisme en monopolistisch Amerikaans consumentenkaptitalisme. De school is in Frankfurt opgericht door links intellectuele Joden in 1923 met als doel: de ontwikkeling van een kritische theorie ahv van maatschappelijk onderzoek van de sociale contradicties in de kapitalistische samenleving. Wie = Horkheimer, Theodor Adorno, Herbert Marcuse, Walter Benjamin. De FS verhuisde echter onder het opkomend Fascisme en de racistische onderdrukking van de Joden naar New York om terug te keren naar Frankfurt (50s); een aantal auteurs bleven echter in de United States onder meer waardoor het ideeëngoed ook interne verschillen gaat vertonen, vnl. op vlak van acceptatie van het kapitalisme en liberalere ideeën. Neg. tegenover media  in USA zeer commerciele media, confrontatie met films, reclame + vlucht uit DE (propaganda, volk passief)  ideologie USA & DE niet zelfde, cultuurindustrie wel. De FS voor sociaal onderzoek heeft het debat over de studie & analyse van populaire cultuur structureel geopend.

Belang

 Opening naar ‘kritische’ school’  Geen mechanistische visie op media/cultuur  Belangrijke rol van media/cultuur  Bredere inspiratie (vb. psychoanalyse)  Mediacultuur: brede benadering: van pol. tot tekstanalyse en publieksonderzoek  Empirisch onderzoek - interdisciplinair

Geijkte concepten en betekenis

 De kritische theorie (Horkheimer & Adorno): een kritiek op de ‘Verlichting’ (enlightenment), onder invloed van de ervaring dat de beloften van de wetenschappelijke ontwikkelingen en vrijheid uiteindelijk in een nachtmerrie waren veranderd. Horkheimer: Onderzoek naar overgang van competitief kapitalisme naar „monopoly capitalism“.

Tegenstrijdigheden in Westerse vrijemarktdenken: - Free economy  monopolistische dominantie - Vrijheid  sociale ongelijkheid - Arbeid  verarming, uitbuiting Doel kritische theorie = emancipatie, sociale praktijk

 Cultuur = ‘active agents’  belangrijke, ideologische instituten. Er worden noden gecreeërd door cultural industries. Persoonlijke ervaringen: Duitsland: Waarom kozen mensen/arbeiders voor Hitler? Rol van massamedia, propaganda & exploitatie/naturalisering van collectieve mythologie/verleden als legitimatie

 Het begrip cultuurindustrie staat centraal. In 1947 komen Adorno en Horkheimer met de term ‘culture industry’.  Deze term werd gebruikt om producten en processen van de massacultuur aan te duiden. Producten van de culturele industrie hebben 2 kenmerken volgens hen: - culturele homogeniteit (standaardisering) - voorspelbaarheid Komt uiteindelijk neer op het geven van ‘valse hoop op emancipatie’, massa-misleiding en het

wegnemen van het bewustzijn bij de massa. Cultuurindustrie is een machine die erop gericht is om de gelijkvormigheid te bevorderen en het individu in het gelid te houden zodat de sociale controle behouden wordt. De cultuurindustrie maakt mensen passief en gewillig. Het neemt hun wil & vermogen om alternatieve, niet-kapitalistische ideeën te ontwikkelen weg en geeft hen een middel voor escapisme. Hoewel de cultuurindustrie zijn best doet om de indruk van verscheidenheid te wekken zijn zijn uitingen allemaal variaties op hetzelfde thema (standaardisering). Op deze manier creëert de cultuurindustrie valse behoeften, gecreëerd door het kapitalisme, voor het kapitalisme, maw. ‘consumerism’. Dat wil zeggen: de cultuurindustrie creëert de smaak van de massa en de vraag naar datgene wat het kapitalisme aanbiedt, men kent zijn ware behoeften (authenticiteit en vrijheid nastreven bvb) niet meer dus blijven ze onbevredigd. Hoewel men de indruk wil geven dat “de klant koning is”, is de klant in de plaats van subject, object (doelwit) geworden. Uitbuiting arbeid / ‘leisure’  parallel werk/cultuur.

 Pseudo-individualisering (Adorno): de illusie als kijker/luisteraar dat jij wordt aangesproken door kleine, toevallige verschillen  ahv standaardisering constructie van kapitalistische ideologie, nodig voor ‘social cement’  alles gedomineerd door je koopgedrag.

 Commodity fetishism: Elk product heeft een use-value en exchange-value. De use-value van een product is de gebruikswaarde, en de exchange-value is de geldwaarde (prijs) van het product. Commodity fetishism is een begrip dat gaat over een massa product dat eigenlijk qua productie geen meerwaarde heeft, maar wel qua imago doordat de exchange value (het feit dat het duur is, bvb een concertticket) de use-value (gebruikswaarde) gaat overstijgen. Cultuur wordt een verbruiksgoed, een consumentenproduct. Doel is winstbejag. Cultuurappreciatie wordt geobjectiveerd in termen van geld. Marx gebruikte deze theorie om aan te tonen hoe culturele producten (bv populaire muziek) kunnen functioneren voor de continuïteit van de economische, politieke en ideologische dominantie van het kapitaal. Adorno stelt dat ‘commodification’ (~commercialisatie) authentieke cultuur devalueert en het zo zeer toegangelijk maakt waardoor het nogmaals verandert in een verkoopbaar goed.

Ideologisch kader

Heeft verder gebouwd op het marxisme, maar vertoont er ook verschillen mee:  Gemeenschappelijk:

  • De grondgedachte dat de industrie & productie de fundamentele hoeksteen is van het kapitalisme, en het centraal stellen van het begrip vervreemding.  Verschil:
  • Belang en de positie van cultuur & ideologie (in plaats van de economie, die bij Marx allesbepalend is), alsook de meer pessimistische visie ten aanzien van de mogelijke toekomst van de arbeidersklasse; zij waren erg bezorgd over de val van het socialisme & de dominante negatieve invloed dat de ‘cultuurindustrie’ kan hebben over het bewustzijn en het gedrag van mensen.

Verder heeft deze theorie heel wat gemeenschappelijk met de massacultuurtheorie:  Gemeenschappelijk:

  • Elitair
  • Negatief over populaire commerciële cultuur  Verschil:
  • FS: egalitaire samenleving
  • Populaire cultuur exploiteert massa (niet omgekeerd)
  • Publiek: slachtoffer

 Walter Benjamin

Benjamin wordt meestal in een adem genoemd met vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule als Adorno en Horkheimer, maar deelde niet hun historisch materialisme. Zijn filosofie is in veel opzichten als anti-modern te karakteriseren. Hij stelt dat kapitalisme en standaardisering/reproductie van producten zorgen dat ze hun uniekheid verliezen, waardoor traditie wordt vernield. Hij zegt dat consumpti e gebaseerd is op de uitoefening van politi ek en dat cultuur nu misschien massa cultuur is geworden, maar consumpti e nog geen massa consumpti e is geworden. Hij ziet potentieel in ‘mechanische productie’ om tot een democratische cultuur te komen waar betekenis niet als iets uniek wordt aanzien, maar als een open vraag. Volgens hem wordt betekenis pas gecreerd op het moment van consumptie (itt Adorno: manier van productie bepaalt betekenis), het wordt gedetermineerd door het proces van consumptie, los van de manier van productie.

Kritiek 1e generatie FS

 Stijl geschriften, hermetisme (= moeilijk geschreven) als politiek statement  Elitair (Marcuse is hier tegen)  Fatalisme, kapitalisme als iets stabiels, toch interne verschillen?  Standaardisering?  Belang van smaak en autonomie van consument (activiteit burger?)  Commodificatie/’consumerism’  Methode (niet empirisch genoeg)

2e generatie FS

 1970s: 2de generatie - Onderzoek naar populaire cultuur en media  kritische school  Leerlingen: - H. Enzensberger: wil cultuurindustrie opentrekken naar ‘bewustzijnsindustrie’ (ook mode, toerisme, journaal, ...)

3e generatie FS

 Internationale impact op ‘critical school’  Douglas Kellner: - spectacle in society - rol van media in (re)productie van dominantie en subjectivities - belangrijk om naar publiek (actief) te kijken - nood aan radical democratic society - kritiek op FS: “media culture was never as massified and homogenous”, maar toch: “still of use” - Interdisciplinair, multimethodisch  critical theory

FS vandaag

 Heel wat concepten nog steeds bruikbaar of nuttig

 Media/cultuur: belangrijk

 ‘Critical’ school vs. ‘administrative’/pragmatische school (in dienst van industrie)  Lazarsfeld heeft

administratief onderzoek ten dienste vd overheid gedaan, tegen oorspronkelijk idee FS.

P OLITIEKE ECONOMIE

Historische en geografische situering

De ideeën die vanaf de jaren 70 ontwikkeld zijn in de traditie van Marx hebben betrekking tot de (1) marxistische politieke economie en (2) de marxistische structuralistische theorie van de idelologie. Deze worden geassocieerd met het werk van (1) Althusser en (2) Gramsci (zie later). Ruimte: Angelsaksisch – internationaal. Jaren 1970: sterke ontwikkeling politieke economische benadering media

De geijkte concepten

Zij stellen de vraag rond het economische determinisme van Marx (de economische structuur als reëel fundament en basis voor o. ideologie, politiek en alle vormen van cultuur).

Sequential logic (Golding & Murdoch): eerst naar economische structuur (top-down) kijken, dan pas naar mediacontent (micro economie). Economische determinisme van mediastructuren.

Concentratie & convergentie, structurele allianties, ‘samenzweringen’  mediastructuur heeft implicaties voor maatschappij/democratie  samenwerking tussen vb. Humo & Woestijnvis  programma’s worden vermeld in Humo, krijgen voorkeursbehandeling door financiele linken tussen bedrijven en dus vormen ze zo het beeld van de media en creeëren ze zo de smaak van het publiek.

Vraag of privatisering van publieke ruimte nodig is? Heb je nog publieke omroep nodig  waarom laten we het niet over aan commerciële spelers? Zullen misschien ook brengen wat het volk wil (om winst te maken, vraag-aanbod model).

Het ideologisch kader

Het ideologisch kader zou men “modern Marxisme” kunnen noemen. Men start vanuit Marx’ ideeën en trachten die hedendaags toe te passen, en enigszins te bewijzen via empirisch onderzoek of toetsing. Men wou van Marxisme in zekere zin een wetenschap maken. Zo bvb het idee van het economisch determinisme dat tegelijk erkend en bekritiseerd wordt. Zij vonden de oorspronkelijke theorie té deterministisch en geloofden meer in een tweerichtingsproces. Daarom herdenken ze de relaties tussen de boven- en onderstructuur. Men is er van overtuigd dat toekomstige ontwikkelingen onmogelijk zijn zonder fundamentele veranderingen in de economische organisatie. Men is genuanceerder , zo gelooft men bvb in ‘mediation’ (conflictbehandeling, onderhandeling) en houden tevens de mogelijkheid tot verzet en verandering open. De populaire cultuur situeert zich in het onderhandelingsveld, het uitwisselingsgebied tussen de dominante en de gedomineerde cultuur.

Politieke economie vs. traditional economie Holistisch vs. toegepast/specialistisch

Belangrijkste auteurs

 Murdock and Golding Maken zich zorgen over het ownership en controle van de massamedia en de culturele productie. Empirisch onderzoek (onder meer door media-analyse en tekstuele analyse van media-output) wijst uit dat ownership in handen is van kleine machtsgroepen met economische en financiële belangen, wat maakt dat massamedia dienen om de ideologie van de heersende klasse en dus ook klasse- ongelijkheid in stand te houden. De controle gebeurt zowel op directe, maar ook op indirecte manieren, men vermijdt een simplistisch economisch determinisme.

Was dit document nuttig?

Samenvatting Cultural Theory and Popular Culture college Alle

Vak: Culturele mediastudies (K001092)

14 Documenten
Studenten deelden 14 documenten in dit vak

Universiteit: Universiteit Gent

Was dit document nuttig?
SAMENVATTING CULTURELE
MEDIASTUDIES
11